'Ik zit in een Amsterdamse studio, hij op een hotelkamer, in een vertrekhal of kleedkamer. Soms in een rijdende trein. Hij blijft maar bewegen, van congres naar festival of voorstelling. Toch is zijn beweging een vorm van stilstand. Hij doet me denken aan de marconist die uitlegde dat zeeschepen eigenlijk stilliggen. De wereld trekt aan ze voorbij.
We zien elkaar hoogst zelden, soms bij een gelegenheid of presentatie. Eigenlijk bestaan we uit stem. Aan een stem is alles af te horen. De Arnon die uit z'n stem oprijst is een ander dan die welke ik soms in levende lijve zie. Zijn stem is zeer nabij en vertrouwd, ik ken elke aarzeling. De levende man is afwachtend, gedistantieerd, ook omdat er veel mensen om hem heen zijn.
Ons praten is een vorm van musiceren. Een geïmproviseerd stuk muziek voor twee stemmen dat we tot een eind moeten brengen, met halverwege een solo voor hem, omdat hij de solist is en ik de begeleider. Vooraf spreken we af wat de opnametijd kan zijn. Ook daarbij nemen we vaste rituelen in acht, zoals de formule dv., als god het wil, of zijnerzijds 'inshallah'. We zijn niet gelovig, maar we kennen onze plaats.'