Bloemenwater

 Bij het lezen van het dagboek van Lodewijk van Deyssel (October 1933) kom ik, Wim T. Schippers' 'Oud, oud bloemenwater' indachtig, deze overweging tegen. Dit bij het ontvangen van een acht orchideeën. Van Deyssel is dan 69 jaar oud. Op 1 november schrijft hij:

 'De bloemen geven iets feestelijks aan mijn kamer. Zij veranderen natuurlijk van uiterlijk al naar gelang van het licht, dat ze beschijnt. Bij vol daglicht zijn zij beter dan in de beginnende schemering, maar bij lamplicht, met licht gouden schijn erover dus, zijn zij het mooist.'

 Tussendoor noteert hij wie er uit zijn kennissenkring zijn gestorven. Sommigen jonger dan hij. En dan: 'Nu ik de kamer rondkijk moet ik denken aan wat er met mijn bloemen is gebeurd. Van en met 30 october, tot en met 9 november zijn zij op mijn kamer geweest. Toen heeft mevrouw Mulder, zonder mij te raadplegen, ze weg genomen. Ik achtte dit een handeling van onbeschrijflijke overmoed, juist een van die, gelukkig weinig voorkomende, handelingen, waarbij een van haar goede eigenschappen, die zijn de vrijmoedigheid, de kordaatheid, de onvervaardheid, over de schreef gaat en ontaardt in iets.. afgrijselijks. Ik had namelijk juist, dien tienden dag, zelf de dorre bladeren afgeknipt, en gezien, dat de bloemen nog juist even frisch waren als den eersten. Ik had gedacht, die blijven nog tien dagen in orde. Dat ik juist die dorre bladen had afgeknipt, heeft mevr. M. moeten zien en toen heeft zij ze meegenomen, en, in razende ijverzucht, de bloemen van de stengels of takken gescheiden en ze op klimop - op dergelijke bladen in platte schotels van gekleurd glas gezet in water, en zoo zijn ze nog twaalf dagen goed gebleven. Voor dezen, door mij als essentieel zeer lelijk ondervonden overmoed, had zij het miserabele excuus, dat het water waarin de bloemen stonden, begon te rieken (...). Ik was woedend.'

Uit 'Goddelijke gevoelingen'

Autotijd

 Eindelijk zou er dan toch eens een tentoonstelling moeten komen van de autotijd, de grote blikwoekering van de jaren '60, '70 en '80.  

 Ze stonden overal, schots en scheef in de stadsc­entra. Op de bruggen, op de stoepen, dubbelgeparkeerd. Soms hoorde je getoeter, dan wou er iemand tussenuit en ging je de jouwe wat verplaatsen. Files? Toén had je files. De autotijd

 Er waren aanzetjes. De Mexicaanse Volkswagens van Francis Alÿs, de scheef in het stuifzand geparkeerde auto’s van Arie Schippers, die moeiteloos gelijkende merken schilderde en nu weer de 'voorgedeukte auto’ uit de jaren '60 van Wim Schippers - 'iets duurder, maar je hebt er een stuk minder ergernis aan' - die in Kröller-Müller opduikt als de ‘Deukentaxi’ die na 1982 twee jaar door Parijs reed.

 Ameri­kaa­nse patsbakken waarop geschoten is, nu ook weer bij ‘The Dwelling Life of Man’ in de Amersfoortse Kunsthal Kade. Chroom, butsen en deuken. Auto's dat zijn we zelf maar we willen het niet weten.