Verhelderend is de samenspraak in dichtvorm waarin Pieter Boskma zichzelf laat praten met een uit de dood opgestane Gerrit Achterberg. Vooral over de twee 'opgedoken' Achterberg-gedichten die Boskma in 2002 plaatste in het tijdschrift Awater. Menigeen trapte erin. 'Waarom heb je het gedaan,' laat hij Achterberg vragen. En antwoordt dan:
'Het was maar goed dat ik / al bloosde... Wat moest ik / hier op zeggen? Viel het / wel uit te leggen? Of maakte / elke uitleg het onbegrip slechts / groter en kwam er straks nog / ruzie van? Toch sprak ik, door / zijn broeierige blik betoverd:
'Het is de drang zich te willen / meten met de groten, hen met / eigen wapenen op eigen veld / verslaan; dat is een kant ervan / en voor u een compliment. / Maar het is ook de liefde voor / de taal die zelf de liefde schiep, / de eerbied en de deemoed / van de leerling die begrijpt / dat hij nooit meester worden kan / zonder voorbeelden daarvan. / Het is dansen rond de troon, / het is knieval, lof en hoon en / plagerij en ernst en spel.'
Waarom doen wij anderen na? Het vraagstuk van de authenticiteit dook bij mij op toen blanke jongens de blues gingen zingen. Kon dat wel? Blues kwam immers voort uit geleden leed dat ernstiger was dan jongenskamermelancholie. Zwart was authentiek. Blank niet.
'Can blue men sing the whites / or are they hypocrites..' zong Vivian Stanshall van de Bonzo Dog Band. Het orkestje van Londense kunststudenten dat begon als de Bonzo Dog Dada Band.
En Maarten Doorman, geïnterviewd in Extaze, zegt in zijn 'De romantische orde': 'Het bleek, hoezeer het romantisch streven naar authenticiteit telkens juist in kunstmatigheid ontaardde. De hang naar zelfverwerkelijking van het individu bracht het besef van vervreemding mee.'