Antimaterie

 Van Marcel van Eeden kreeg ik het zeldzame boek Anti-materie, waarin hij vijf tekeningen maakte bij het gelijknamige, het laatste gedicht van Gerrit Achterberg (1905-1962). Waarin een 'ik' terugkeert naar zijn oude huurkamer en gebeurtenissen daar. Geschreven kort voor zijn dood. Marcel tekent de wereld van voor zijn geboorte (1965). Gedicht en tekeningen tonen de kracht van meubilair, stille getuigen van erotiek en meer. De eerste twee strofen, de eerste tekening van deze Anti-materie:

 'Onder de laag van het verhuurde,

in het oorspronkelijk gemuurte

knip ik de lichten aan. Het pand

tekent zich af naar alle kanten

intact; het toewegezen quantum

huisvesting van destijds

zoals het uitgemeten stond

binnen de leggers bij 't kadaster;

een strook particuliere grond

 

Van het plafond valt een stuk pleister,

eens in de zoveel jaar. De beits

aan radio en tafelvlak

vertoont de wasem mijner hand,

het vloertapijt een dameshak,

krassen de kachelglans;

de politoer schemertoestand

tussen weefselstructuur en geest.

Handvatten zijn ontvleesd,

drempel en sleutelgat aftands.

Gangmatten rafelen nog steeds

(...)'

 uitgegeven door de Statenhofpers in een oplage van 120 exemplaren. 

Extaze: Echt / Onecht

 Wat doe je als je op tv ziet dat het sneeuwt? Je gaat naar buiten om te kijken of het sneeuwt. Echt / Onecht is het thema van het nieuwe nummer van tijdschrift Extaze.

 Verhelderend is de samenspraak in dichtvorm waarin Pieter Boskma zichzelf laat praten met een uit de dood opgestane Gerrit Achterberg. Vooral over de twee 'opgedoken' Achterberg-gedichten die Boskma in 2002 plaatste in het tijdschrift Awater. Menigeen trapte erin. 'Waarom heb je het gedaan,' laat hij Achterberg vragen. En antwoordt dan:

 'Het was maar goed dat ik / al bloosde... Wat moest ik / hier op zeggen? Viel het / wel uit te leggen? Of maakte / elke uitleg het onbegrip slechts / groter en kwam er straks nog / ruzie van? Toch sprak ik, door / zijn broeierige blik betoverd:

 'Het is de drang zich te willen / meten met de groten, hen met / eigen wapenen op eigen veld / verslaan; dat is een kant ervan / en voor u een compliment. / Maar het is ook de liefde voor / de taal die zelf de liefde schiep, / de eerbied en de deemoed / van de leerling die begrijpt / dat hij nooit meester worden kan / zonder voorbeelden daarvan. / Het is dansen rond de troon, / het is knieval, lof en hoon en / plagerij en ernst en spel.'

 Waarom doen wij anderen na? Het vraagstuk van de authenticiteit dook bij mij op toen blanke jongens de blues gingen zingen. Kon dat wel? Blues kwam immers voort uit geleden leed dat ernstiger was dan jongenskamermelancholie. Zwart was authentiek. Blank niet.

 'Can blue men sing the whites / or are they hypocrites..' zong Vivian Stanshall van de Bonzo Dog Band. Het orkestje van Londense kunststudenten dat begon als de Bonzo Dog Dada Band.

 En Maarten Doorman, geïnterviewd in Extaze, zegt in zijn 'De romantische orde': 'Het bleek, hoezeer het romantisch streven naar authenticiteit telkens juist in kunstmatigheid ontaardde. De hang naar zelfverwerkelijking van het individu bracht het besef van vervreemding mee.' 

Gerrit Achterberg

Zeester

Wie nog geen abonnement had op de dagelijkse gedichtenbezorgdienst 'Laurens Jz Coster' zou dat snel moeten overwegen. Het is een vrijwilligersproject. Redacteur: Raymond Noë of een invaller zoekt elke dag een gedicht voor je uit, en de keus is onverwacht. Vanmorgen lag Achterberg naast mijn koffie.

Ichthyologie Er is een coelacanth gevonden, de missing link tussen twee vissen in. De vinder weende van verwondering. Onder zijn ogen lag voor 't eerst verbonden de eeuwen onderbroken schakeling. En allen die om deze vis heenstonden voelden zich op dat ogenblik verslonden door de miljoenen jaren achter hen. Rangorde tussen mens en hagedis en van de hagedis diep in de stof, verder dan onze instrumenten reiken. Bij dit besef mogen wij doen alsof de reeks naar boven toe hetzelfde is en kunnen zo bij God op tafel kijken.Hield God van vis? Ik dacht het. Monden van aaibare karpers zag ik, wat school er een behagen in vis.Daarna dacht ik aan de zeester en het meisje. Ik stond op een golfbreker aan het Scheveningse strand. En keek omlaag. Een kleine oranjewitte zeester had zich vastgekleefd aan een steen onderin een poel tussen het basalt.Een meisje (ze was een jaar of zes, haar oudere zusje scharrelde verderop) had in haar emmertje al veel verzameld: een mooi afgesleten stuk baksteen en een grote blauwe alikruik, ze lagen onder water, op een bodempje zand. Een klein aquarium had ze al. Om ons heen lagen, onder een grijze hemel de zee, de einder, het duin, het uitgestrekte, lege strand. Ingespannen zat ze in poeltjes te spitten, op zoek naar iets voor haar aquarium. Rossig ponyhaar had ze, ze droeg een grappige fantasiebikini en was heel bleek. Nu pakte ik de kleine zeester op. Ik voelde de zuignapjes aan m'n vingers. Ik gaf hem haar: 'pas op, hij leeft'.En nog eens: 'hij leeft hoor'.Het duurde even voor het tot haar doordrong. Eerst liet ze de zeester te water in haar emmertje, hurkte en keek er naar. Daarna stond ze op, keek in de verte naar waar ouders moesten zijn, riep opeens extatisch 'papa' en begon te rennen.