dinsdag 08 oktober 2013 - 00:33
Hoe schrijf je over een kind met kanker? Hoe over zijn moeder, over wat de twee doormaken en wat ze ondernemen?
Jannie Regnerus, sprak ik het laatst in 2010, over haar 'Friese' roman De ent. Waarin een meisje uit het laatste dorp voor één keer met de bus meerijdt naar het eindpunt. Om te ontdekken dat de chauffeur - een mythische held - dan, na het opeten van zijn brood, weer terugrijdt. Met dezelfde beheersing schrijft ze dit onderwerp in haar juist verschenen 'Het lam':
'Clarissa fietst met Joris naar het ziekenhuis, hij zit achterop, op de bagagedrager, voeten in de fietstassen. Hij houdt zijn beide armen als vleugels hoog, alle vingers gespreid, alsof hij nagellak aan de lucht laat drogen. Zo snel mogelijk haasten ze zich uit de door schaduw verkilde straat, de hoek om, het zonlicht tegemoet. Boven hem strekt zich een kobaltblauwe hemel, waarin zilvermeeuwen op thermiek zweven, hun vleugels net zo stil en breeduit als Joris' armen. Ze krijten en Joris herhaalt met een hoge stem wat hij daarboven meent te horen. 'Lie-ve-jo-ris, lie-ve-jo-ris.' Hij is het centrum van de wereld. Alles spreekt tot hem.'