'Het spel is uit, het doek gaat neer
Huiswaarts gaan dames met hun heer
Of hun het stuk ook kon bekoren?
Ik meende wel applaus te horen.
't Geeerd publiek heeft met gedruis,
zijn dichter alle dank geschonken.
Doch stil en stom ligt nu het huis,
Het licht gedoofd, 't rumoer verklonken.
Maar hoor! uit de orkestbak daar,
Snerpt een sinistr're klank, heel even,
Alsof een rafelige snaar
Van een viool het heeft begeven.
In de parterre schuurt een naar
Geritsel van een rattenpaar.
Verschaalde lampolie geurt schriel.
Wanhopig in zijn doodsstrijd sist er
Een laatste pit met dof geknister.
Dat dovend lichtje was mijn ziel.'