Daar was hij, met z'n tas. Denk niet dat ie z'n teksten tevoren al nerveus tussen de vingers geklemd hield. Nee, hij moest ze uit de tas halen, waar waren ze, o hier. De volle zaal volgde zijn woorden en bewegingen op de voet. Hij stond, keek nog eens, vond de drie gedichten die hij zou doen. 'Hij is bovenal musicus,' dacht ik, 'hij legt de zaal zijn tempo op.' En daar ging hij. Al bij zijn eerste woorden was al het voorafgaande verdwenen. Er was alleen nog de stem van Hans Verhagen.
'Ik kan leven naar gelang mijn jas hangt
(en m'n jas kan hangen tot ik er zelf in hang)
maar hoe kan ik, opgezadeld met de zekerheden
van de dood, ooit vechten voor mijn leven?'
Hoe prijs je een dichter als Hans Verhagen? Geen zee ging hem te hoog. Of was hij al verdronken? De verloren geliefde wandelt door zijn werk. Steeds maar. Dit komt uit 'Duizenden Zonsondergangen', de cyclus 'Hoger' (1996):
:
Mijn wijn is geen water geworden, mijn water geen modder
en mijn modder nog geen straat met stratemakers.
Een stratemaker maakt een straat maar krijgt te weinig (witte) chocola. Alles faalt tot ik het nalaat. Nog eenmaal opflikkerend tot het vuur
tot aan het voeteneinde is genaderd en daar blijft
zitten, mijn hand in de hare.
En daar staat het: 'Alles faalt tot ik het nalaat'. Maar een uitzonderlijke schilder was hij ook (rechts Vic van de Reijt, zijn uitgever).