Eens aan de verkeerde kant begonnen - die van de gekleurde puntjes - belandde ik nu bij het conté potlood en het grove Michallet- papier waarmee Seurat als tekenaar begon.
Wat vettig, zeer zwart. Renie Spoelstra kwam vast al kijken. En opeens is daar een vraag: waar blijft de contour?
Ja, er zijn scheidingen tussen zeer licht en heel donker, maar wat het meest opvalt is wat daar tussenin ligt. En wat gebeurt er als je die scheiding opheft? Als voorgrond en achtergrond bij elkaar komen. Heel ingrijpend. Tussen licht en donker ligt de schemer. Die er overal en altijd is, binnenshuis zo goed als buiten. Figuren worden schimmen. Silhouetten vervloeien.
Seurat maakt spanning met minimale aanduidingen. Door afstand op te heffen. Schemer vervaagt, waardoor juist een paard en wagen of een dame op avondwandeling die er uit te voorschijn komen verwachtingen oproepen. Je hoort het geluid van voetstappen en paardenhoeven naderen. Je raadt wat je ziet.
En wanneer je dan tenslotte de schilderijen ziet die eruit voortkwamen weet je: dit is schemering bij klaarlichte dag. Slaapwandelaars zie je, op het eiland van Grande Jatte, in gedempt licht. Ver van 'de zondagse verveling van de bourgeois' die critici er destijds in zagen. Dichter in de buurt van Resnais’ l’Année dernière à Marienbad.