Uit de middeleeuwse hoofse liefde zijn ons de prinsessen gebleven. In sprookjes, vaak met nu vergeten gruwelvarianten. De schilder Edgard Tytgat ‑ ik zit achter hem heen ‑ overbrugt in z'n werk de genres en de eeuwen. In het land van Breughel, Delvaux, Ensor, Tijl Uilenspiegel springt Tytgat van kermis naar sprookje en terug. Tussenbeide treden beulen, monniken en nonnen op.
Zulke verhalen schildert hij, middeleeuws, met meerdere episoden op één doek, zoals dat van de zes prinsessen die door nonnen kaalgeschoren en gestraft worden voor hun losbandigheid.
Bijschrift: 'omdat ze bij het herdersspel hun maagdelijkheid hebben verloren... ontneemt de koning aan de zes prinsessen het leven... god, meer genadig, maakt engelen van ze.. En kijk, bovenin zie je de zes ten hemel vliegen..'
Bij Tytgat schemert de kermis er altijd doorheen. In zijn huis in St. Lambrechts‑Woluwe onder Brussel had hij een zorgvuldig nagebouwde en beschilderde draaimolen. En wie wil weten wat prinsessen met kermis te maken hebben hoeft maar te gaan kijken naar de reuzen‑kermisorgels van Mortier, in het Brusselse Jubelpark‑museum.
Edgard Tytgat was erom bekend dat hij zelden zijn goede humeur verloor.