Na de verhalen en foto's van een locomotievenkerkhof in de voormalige DDR, rond 1970 aangetroffen door Jan Wagenmeester en Peter Flik, dacht ik lang niet aan locomotievenkerkhoven. Tot ik in 2003 over de brug achter het station Pistoia (Toscane) binnenreed. Een achterafroute langs verlaten fabrieken. Daar stonden ze. Zomaar achter een laag hek. Bij tientallen.
Er maakte zich een zeldzame hysterie van me meester.Ik negeerde alle verbodsborden en hekken en liep het terrein op, met m'n camera. Het gekke is dat ik verscheidene functionarissen van de Ferrovia dello Stato tegenkwam die er niks van zeiden. Ze schonken me hooguit een 'o ben je d'r zoéén'-blik. De oorsprong van het verschijnsel ken ik. Mijn broer was in z'n jeugd lid van Nederlandse Vereniging van Belangstellenden in het Spoor- en tramwegwezen (NVBS). Hij fotografeerde en verzamelde. Op vakanties gingen schroefsleutels mee, waarmee we eens zelfs in Frankrijk een nauwelijks te tillen nummerplaat van een stoomlocomotief hebben losgehaald en meegenomen. Waarom?
Nog kan ik uitgerangeerde, roestende treinen en afgedankte stations niet weerstaan. Ik klim over prikkeldraad en waag m'n leven voor een foto. Waarom? Wat betekent dat? Vraag het Nabokov, vraag het Marcel Proust of Italo Svevo. Treinen, in het bijzonder stoomtreinen vertellen iets over het raadsel van leven en dood. Als die treinen zelf sterven gebeurt er iets onzegbaar ergs.Er bestaat een andere wereld, tussen de rails. Nabokov beschrijft in het zevende hoofdstuk van 'Speak memory' een dubbele opwinding van het treinreizen. Eerst het spiegelend contact met de voorbijglijdende, speelgoedachtige buitenwereld, dan hoe hij zich als jongen in de plaats stelt van een passant die naar deze trein kijkt, terwijl hij voorbijrijdt over een ijzeren viaduct, bij een lage zon waarin de ramen schitteren.