Naast de bouwval van de uitgebrande school, waar ik les had in een gymzaal die met board tot twee lokalen vertimmerd was, woonde de bovenmeester. Van wie ieder kind wist dat hij de straten in het dorp hun namen had gegeven. Een statige man die de school liet beginnen door op een fluitje te blazen, omdat ook de schoolbel was verbrand.
De zeven gedichten van Martin Reints in de nieuwe Tijdschrift Terras spelen zich af in Amsterdam Nieuw-Zuid. Veel ervan hebben als titel een straatnaam.
Straatnamen, aanduidingen in een of twee woorden die hun oorspronkelijke herkomst en betekenis verliezen in het gebruik. Zie Proust.
Zo wordt Speerstraat iets anders dan een verre echo van de Olympische Spelen van 1928 waar in het stadion vlakbij speren werden geworpen. Een naam die je meedraagt, een beeld, een klank, de benoeming van een kleine eeuwigheid, genaamd Speerstraat:
'Rolkoffers ratelen over de stoeptegels/ van de Marathonweg
een kruidenier en een paleontoloog/ halen herinneringen op: waar zijn ze geweest/ wat hebben ze gedaan
wat hadden ze willen doen
als ik voor de tweede keer verdwijn/ en alleen mijn God zich mij herinnert/ zal ik me dan mijn God herinneren?
de God uit de Speerstraat/ linksaf tussen de Olympiaweg en de Olympiakade?
het bloemencorso trekt voorbij/ de avond valt
nu keert de rust terug/ en God begint aan zijn grote droom.'