De onsterfelijke tram

 Jan Kuijper maakte een 'ruime keuze' uit de gedichten van Dèr Mouw (1863-1919) onder de klinkende titel 'Mijn taalorkest'. Alle uit zijn enige en omvangrijke bundel 'Brahman'. Dèr Mouw noemde zich Adwaita ('de tweeheidloze' in het Sanskr­iet). Hij vond wat rust in Brahmanisme en natuurbeschouwing. In zijn sonnetten komt soms de tram voor, zoals ik die zelf als kind leerde kennen. Met vonken onder de beugel, Zoals hier:

 'Vol winteravondschem'ring ligt de laan,

een buis, de wand hier, ginds grijswit als krijt;

de tram, een blok van gelig schijnsel, rijdt

tussen twee lichtrechthoeken af en aan;

 

soms knapt, verwaaiend links, rechts van de baan,

een boeket van meteoren los en smijt

blauwgroene sterren door de donkerheid,

waarin plots'ling zilv'rige sprookjes staan.

 

Zo glijdt de herinn'ring 't verleden door,

een lichtplek, schuivend langs steeds 't zelfde spoor

langs schimmen van verdriet, nevelig groot;

 

soms toont een feeërie van tov'rig blauw

hoe somber ligt het onderwerelds grauw

op 't vroeger leven, levend in de dood.'