De mensen op de foto’s die Breitner vanaf 1889 maakte zijn vluchtig. Een dienstbode, een werkman, een heer. Op een haar na ontsnappen ze.
Het lijkt of Breitner met z'n toestel moest rennen om ze nog te kunnen pakken. Ze lopen weg, wijken uit, vervagend, onscherp.
In de Rotterdamse Kunsthal is een kleine keus te zien uit de foto's van de meester der duisternis. Waarschijnlijk is zijn fotograferen begonnen als het verzamelen van materiaal voor schilderijen, later werd het op zichzelf staand beeldend werk. Donker was zijn stad, de stegen lagen in vochtige schaduw, waar alleen tegen het eind van de dag een straal licht doordrong. Zelfs zijn befaamde natte sneeuw bracht nauwelijks licht. Er werd gebouwd, nieuwe wijken verrezen, maar het resultaat hoefde hij niet. Alleen het slaan van de kraters interesseerde hem.
Er verscheen in 1989 een boek met Breitner-foto's dat ik in 1991 cadeau gaf aan mijn vriend Johnny van Doorn, op zijn sterfbed in het ziekenhuis in Amsterdam-Noord. Zijn liefde voor de krochten van het ‘spookslot Amsterdam’ indachtig.