Nu pas begrijp ik waarom Die Biene Maja (1912) de satirische insecten-fantasie van Waldemar Bonsels zo populair werd onder de Duitse soldaten in WOI. Er kwam zelfs een 'Feldausgabe' van. Benen teveel of te weinig. Frontsoldaten wisten ervan. En de o zo lieftallige insecten vermoorden elkaar, vraten een halve rups zonder zich te bekommeren om de andere helft die wegkronkelde. En praatten als de Duitse burgers aan het thuisfront in Im Westen nichts Neues van Remarque.
Maja moet aanzien wat haar vriend en redder de mestkever overkomt. 'Ach,' zegt de libelle lieftallig, 'wat een lief kereltje' en bijt hem zijn kop af.
Vanmiddag verzonk ik erin. 'Het moet heel onaangenaam zijn een been te verliezen, ‘zei Maja meelevend. Hannibal steunde zijn kin in zijn hand en zette zijn benen zo neer dat het moeilijk was hun aantal te overzien. 'Ik zal u meedelen,' zei hij, 'hoe het gekomen is. Natuurlijk is de mens daarbij in het spel, zoals gewoonlijk als er iets gebeurt.'
En dan vertelt hij over de mens, die in een tuinhuisje woont met een kapotte ruit, waardoor hij binnenkwam. De mens komt daar met een lamp en twee flessen, een grote en een kleine, met drank en inkt. Die zet hij op tafel en begint na te denken. Daarbij zijn beide flessen nodig. In de ene doopt hij een stokje, uit de andere drinkt hij. Van het zielenleven van insecten weet de mens niets, hun angsten interesseren hem niet.
Hannibal beklimt op een avond onverhoeds de tafel, aangelokt door de grote hoeveelheid vliegjes om de lamp, die hij graag eet. En die zich doodvliegen in het licht. Hij komt achter de fles vandaan en de reusachtige mens pakt hem bij een been op: 'Ei, kijk daar eens.'
'Daar hang je dan voor de ogen van de mens. Elk van zijn tanden is twee keer zo groot als jij!'
Hannibal ontkomt, maar wel met achterlating van een been. Later meer.