Verderop was het anders. De trams reden. Naar het station, dat wel. Maar mijn Duitsland was het Duitsland van de Trümmer. Puinhopen, houten hutten midden in de stad, bidonvilles, met modderige paadjes. Slatuintjes ertussen. Voor een jongen machtig interessant.
Er waren twee mogelijkheden ofwel, iets was kapot of ganz nett wieder aufgebaut. Nog kan ik niet door Duitsland rijden zonder die blik. Resten van vreemde, Wilhelminische stations en postkantoren. Waarvan alleen de onderlaag gespaard bleef. Wat de vuurstormen van de geallieerde strafbombardementen van Bomber Harris overlieten. In Hannover zag ik zo'n onderbouw waar stoomlokomotieven doorheen tuften door stations van triplex en hardboard, kromgetrokken van het vocht.
W.G.Sebald heeft de Duitse schrijvers verweten dat ze de vuurstormen onbeschreven lieten. Duitsers wilden de gruwelen niet weer oproepen, zegt Sebald in zijn 'Luftkrieg und Literatur'.
Maar de Zweedse schrijver en journalist Stig Dagerman maakte het goed in z'n onvergetelijke reportage 'Duitse herfst'. Hij was er in de jaren '40.
Dat boekje heruitgeven, dat zou nog eens wat wat zijn in een Boekenweek op het thema Duitsland.
Niemand leert meer Duits op school, terwijl Duitsland onze belangrijkste partner is, niet alleen in de handel. We zijn een eenkennig landje geworden.