'Eeuwen van verering hebben haar niet bedorven/ noch is haar gezichtsuitdrukking veranderd, vol toewijding/ buigt ze zich nog steeds over haar kind, toch/ lijk ze allerminst gerust te zijn, ondertussen blijft ze/ stilletjes op haar hoede -
zij is de Madonna dell'Umiltá, de Onze-Lieve-Vrouwe/ van de Nederigheid, die je behalve hier in deze basiliek in het hart van Pistoia overal elders/ kan tegenkomen
je herkent haar aan een van vrees dooraderde blik/ waaruit het besef van iets onafwendbaars/ spreekt, dat er hoe dan ook een opoffering/ zal worden gevraagd
soms verschijnt ze midden in een stroom vluchtelingen/ of is ze de bedelende zigeunerin, haar warm/ ingestopte baby op de arm, de Warschause jodin/ met een jochie naast een veewagon/ op het perron van het vernietigingskamp -
wat olmen misschien, je zou willen dat hun jaarringen/ daadwerkelijk slonken om terug/ te groeien naar een pril, priller begin'
ps. In 1498 heeft de Madonna echte, kerkelijk erkende, tranen geweend.