Guido Lauwaert had alle Vlaamse hulptroepen opgeroepen. Freddy de Vree en wie al niet. De stad hing vol affiches. Claus! dat zou volk trekken.
Een warme avond. Maar de zaal bleef leeg, merkwaardig. Geen kip. We dachten dat het aan Ajax lag, dat die avond Europacup speelde.
Ik besloot toch maar te beginnen. We nemen het op, zei ik tegen Claus, dan kunnen ze het later toch horen. Hij schudde het hoofd en begon met zijn gedicht 'Het graf van Pernath'
En zo deden we ons best voor een lege zaal. Achteraf dronken we nog een glas in de Paradisokelder. Keken wat Ajax en gingen de straat op.
Om daar te ontdekken dat heel die avond boven de ingang het verlichte bordje 'VOL' had gebrand.
Een stukje Pernath, zoals daar voorgedragen. Uit het slot van zijn 'Inleiding tot mijn getijdenboek' (1964).
'De kamers zijn nu leeg, eens bewaard/ De voorbije liefde voorbij./ Opnieuw dekken vreugde en honger/ De tafel en snijdt het nieuwe mes/ Onhandig/ En rechtvaardig.
En weer blijft hun eenzaamheid, gedurende/ Het gehele tijdperk der smart/ Dat hij en zij nooit zijn te scheiden/ Dat slechts, alles of niets, het toeval/ Aan hun deuren is voorbijgegaan.