Het is stil in de stad sinds Menno Wigman er niet meer is. Een Menno-achtige stilte. De stilte van een stille man, die maar soms wat zei. En dan zoals 'Kernrot'. Ik was in 2013 bij hem en Diana Scherer toen hun boekje 'De vrede moe' verscheen, met foto's die Diana maakte van geboetseerde, erg dode, kleine popmensen, in een gootsteen of op beregend plaveisel. En gedichten van Menno als dit:
Het kind dat ons niet kreeg, het wordt herdacht/ op avonden als deze:/ verlepte bloemen, Bach en voorjaarsregen.
En jij, mijn stomme pop,/ jij weet welke naam ik het zou geven. Hij niet./ Dat kon ik nog verzwijgen.
Het ging ons goed. We rookten en we dronken,/ verwisselden van huid,/ vonden de liefde uit... En toen die buik.
Ik durfde niet te kijken./ rook zeepsop, voelde ijzer, stond op breken./ Kernrot, dacht ik. Kernrot.
en hoogverraad. Hoe kon ik. Had hij niet./ Wat bleef: een mist van tranen,/ vier muren en het kind dat mij niet kreeg.
Soms schrijft het op de speelplaats van de maan/ een naam die ik herken./ Pisgeel mijn pillen maar ik kom eraan.