Kleur was zeldzaam en duur in de middeleeuwen. Alleen vorsten en bisschoppen konden het zich permitteren. Van heinde en ver kwam het niet voor niets zo genoemde grauw om – om twaalf uur – het wonder van de ramen van Chartres te zien. In het Haags Gemeentemuseum valt kleur voluit de schilderkunst binnen, rond 1900. Kleur is er, voor iedereen.
Iets schilderen in kleur deed ik voor het eerst toen ik twaalf was. In Zwitserland zat ik, met mijn eerste doosje van acht tubetjes olieverf en een kwast. Vanuit een hoog chalet keek ik uit op alpenweiden, de berg die Niesen heette en het Berner Oberland. Alles schitterde in de zon. Maar nu. De wei was groen en de bergen bruin en geel, de bergtoppen wit, leek me. Die kleuren had ik in mijn doosje. En zo schilderde ik ze, op papier. Maar wat tevoorschijn kwam leek wanhopig weinig op het alpenpanorama. Toch had ik me aan de kleuren op de etiketjes gehouden.
In 'Moeder en zoon' (1980) wil de scholier Gerard Reve uit alle macht een door hem getekende haas inkleuren:
'Ik bezat kleurpotloden, en vulde de voorstelling met kleuren, die echter iedere natuurgetrouwheid misten. Over en door de ene kleur heen bracht ik wederom een andere aan, die mij al evenmin beviel, totdat de gehele diergestalte met een onuitwisbare dikke, naar vuil zwart tenderende laag was bedekt, waaromheen een ongewild aura van smettend kleurpotloodpoeder was ontstaan. Het was een haas geworden die aan iets onzegbaar verschrikkelijks was ontsnapt...'.
Het omgekeerde zie je bij Jan Sluijters in Den Haag. Het is alsof de tubes, de kwast, het palet zijn kwast in beweging zetten, sturen, dirigeren.