Vrijdag naar Brussel om Eric Min te spreken over 'De eeuw van Brussel, biografie van een wereldstad (1850‑1914)'. Een boek van voetstappen, niet de minste, wie week er niet uit naar Brussel als het hem elders te heet onder de voeten werd?
Karl Marx, Sigmund Freud, Rimbaud en Multatuli woonden en schreven er. Soms jaren. Charles Baudelaire, de dandy, de grote flaneur kwam er in 1867 tierend aan z'n voorlaatste snik, gruwend van de stad. Eric Min citeert Pauvre Belgique:
"'Het flaneren, een dierbare tijdsbesteding voor volkeren met fantasie, is er onmogelijk. Niets te zien, de straten onbegaanbaar.'
Een groep Belgen lijkt wel een schoolklasje, een bende, een blok of een kleine volksstam. De vrouwen gaan uitsluitend pissen in groep. Ze lachen zonder reden. De spieren van hun gezicht zijn niet in staat tot een glimlach. Hun ogen, onschuldig en argeloos, zouden de lenzen van een microscoop kunnen zijn. De tronies van de inboorlingen: afzichtelijk, vormeloos, vaalbleek of net het tegendeel - wijnrood. Gele haren. Een bakkes tussen koster, beulsknecht en wildeman. Kermisvolk van Bruegel en Teniers. Bizarre kaakconstructies, een dreigende stompzinnigheid. Scherpe tanden. Nergens een wellustige mond, maar evenmin gebiedende of ironische lippen. Belgen spreken met een dikke tong; de lettergrepen blijven achter in hun keel. Verbazend veel bochels. Wie zich elegant wil voordoen, draagt een lorgnet van vensterglas. De Belgische manier van lopen is idioot en log. Mensen kijken voortdurend achterom en botsen de hele tijd tegen elkaar aan.
Lopen is een soort van vallen. Zo daagt een Brusselaar op straat de zwaartekracht uit. Even razend als besluiteloos host hij rond. De benen en borsten van een Belgische vrouw - 'wijfje' is allicht correcter - zijn volvet, haar voeten plat 'en bij dit alles de winderigheid en het opgeblazen uitzicht van een kropduif'.
De dichter heeft zijn taalstreken uit de tijd van Les Fleurs du Mal niet verleerd. De Brusselse en de Vlaamse vrouw - de Waalse laat hij voorlopig buiten beschouwing bij gebrek aan didactisch materiaal - is voor hem niet alleen een remedie tegen de liefde of een 'groente, geteeld op moerassige bodem' maar ook 'een drassig geweld'.
'Katten, feeksen en hellevegen. De vrouwen lopen met hun voeten naar binnen. Grote platvoeten. Grove armen, grove borsten en grove flessenkuiten.'”