Het boekje 'The emergence of memory' (Seven Stories Press, 2007) bevat vier essays (waarvan een heel mooi van Tim Parks) over, maar ook vier interviews met de schrijver W.G.Sebald. Zeer aan te raden.Sebald, de man die moest oppassen dat hij niet over de rand viel, in dat verleden. Wat tenslotte toch gebeurde, bij z'n auto-ongeluk in 2001.In een gesprek uit 1997 voor de Canadese radio vertelde hij hoe het in zijn jeugd in het Duitse Wertach (1000 meter hoog, nabij de Oostenrijkse grens) ging met de doden.
Als de grond 's winters bevroren was bleven ze onbegraven. Eerst was er het sterven in de huiskamer, met iedereen erbij, daarna bleven de doden nog drie, vier dagen in huis. Dan moesten ze - stijfbevroren - in een schuur wachten op de dooi voor ze begraven konden worden. Er staat: 'I have always had at the back of my mind this notion that of course these people aren't really gone, they just hover somewhere at the perimeter of our lives and keep coming in on brief visits.'
Dan praat hij over zijn vertrouwdheid met de dood, en over de zwart-wit foto's die hij verzamelt. Foto's die voor hem de doden oproepen. Eerder las ik in Tijs Goldschmidts 'Kloten van de engel' over de Nalum Papoea's. Hun taal, het Nalum 'kent geen equivalenten voor onze begrippen leven en sterven' citeert hij missionaris Hylkema, de man die hun taal bestudeerde. En dan volgt een beschrijving van de geleidelijkheid waarmee leven en dood hun rol spelen in deze gemeenschap. De grenzen zijn niet zo heel scherp. Net zomin als in het hoofd van W.G.Sebald.