Binnen een uurtje verdween vanmorgen bij de uitzending van Wim Brands heel de boekenweek in een enkele afwezige: Rudy Kousbroek.
Een jaar na z'n dood begint door te dringen wat met hem verloren is gegaan. Ik herinner me een gesprek bij hem thuis over de werking van de hersenen. Rudy wees tenslotte met z'n vinger op z'n schedel en zei: 'En dan te weten dat alles wat hier ligt opgeslagen straks verdwenen is.'
Je kon moeilijk zeggen ''t zal wel meevallen.'
Wat ik mis: z'n associatievermogen. Hij kon de meest uiteenlopende onderwerpen met elkaar in verband brengen. Neem de Zingende Honden (Don Charles and his Singing Dogs) die mij de radioman en hem bijeenbracht. We deelden een onbegrijpelijke ontroering om de geknipte blafjes waarmee deze onbestaanbare dieren hun liedjes zingen.
Ik kon Rudy vertellen hoe het wonder - eind jaren '40 -
tot stand kwam: Don Charles nam talloze hondenblafjes op, op magnetofoonband. Rangschikte ze op toonhoogte. Waarna hij de blafjes op de plaats van de muzieknoten monteerde. Tenslotte draaide hij het resultaat af en liet een orkestje meespelen.
Rudy in tranen, telkens weer.
Wat ons allebei het meest bleef verbazen was de ontroering die de honden steeds weer bij ons teweegbracht.
En wat ik zag was hoe in de Zingende honden heel de Rudy Kousbroek-thematiek samenkwam: poëzie en techniek reikten elkaar de hand, mens en machine.. In een niet te stuiten menselijke ontroering om dieren.
Rudy Kousbroek: iemand die poëzie en natuurwetenschappen in zich verenigde, en ze met elkaar wist te verzoenen.