Over hoe mensen honderd jaar geleden leefden valt iets op te maken uit wat ze nalieten. Van hoe ze dachten is al minder bekend en van hun fantasieën nog weer minder.
De film 'De reis in de maan' (1902) van Méliès wordt vertoond op de openingstentoonstelling van het Pompidou-Metz. Die gebukt gaat onder de vraagteken-titel 'Meesterwerken?'. In teksten over beeldende kunst komt het uit het Duits gepikte onwoord 'bevragen' steeds vaker voor.
Méliès (1861-1938) en begon in een niet-erkende tak van kunst: hij was goochelaar. Ook toen hij zijn trucs in verhalen verpakte en die verfilmde bleef hij waar hij was: op de kermis. Tussen 1896 en 1912 maakte hij vijfhonderd filmpjes. Zelf verzon hij fantastische vertellingen en - de eerste - trucages, verkleedde zich, schilderde decors en bediende de camera. In 1899 begon hij met kleur, in 1901 met montage en meervoudige belichting. Zo kon hij dubbelrollen spelen. In 1902 kwam le 'Voyage dans la Lune' uit, waarin wetenschappers naar de maan reizen (die natuiurlijk een gezicht heeft, de raket landt in z'n ene oog).
In Metz heb ik hun avonturen drie keer bekeken. En raakte bedwelmd door de manier waarop Melies vorm geeft aan wat hij verzint: de maan lijkt gemaakt van taart. Ook de maangebergten hebben iets eetbaars, heel de maan heeft veel van luilekkerland, terwijl de geleerden recht uit de 18de eeuw stammen, maar de raket..
Wat is het toch jammer dat wij ooit op de maan zijn geland. Dat had toch niet gehoeven. Na Méliès kon het alleen maar tegenvallen.