Nu ik toch in de buurt was wilde ik naar de werkplaats van Eugène Dodeigne (83), de gestaltenman. In Bondues, een dorp tussen Lille en Tourcoing. Op goed geluk.Makkelijk gezegd. Op de Mairie wist niemand wat. Maar in de bibliotheek trof ik een dame die een onbegrijpelijk kaartje voor me tekende. Ik ben heel Bondues drie keer rondgereden voor ik het kasseienwegje naar het atelier vond.
Maar, daar was toch onmiskenbaar het naamplaatje: Dodeigne. Brutaal reed ik het pad op. Een paar bouwsels, beelden. Ik stapte uit. Een man kwam op me af. Ik hief de armen ter begroeting. Hij naderde. Ik stond onmiskenbaar oog in oog met Dodeigne. Herkende hem meteen. Al zou ik niet weten waaraan. Een robuuste man met waaiend half grijs, half blond haar, en ogen die vroeger heel helder blauw geweest moeten zijn. Zijn bovenlichaam ontbloot, een stevig, gespierd bovenlichaam. En kakikleurige broek met veel zakken. De houding van de Amsterdamse Dokwerker. Wat of ik kwam doen?
Wat een vent. Dat postuur, die oogopslag. Niet dat hij zo groot is, maar hij oogt als niets minder dan een Olympische god. Ik vertelde in drie zinnen dat ik uit Amsterdam kwam, zijn werk kende, het geweldig vond, er over geschreven had. Het was half een in de middag. Hij rook naar rode wijn, merkte ik. Ik stoorde hem bij het middagmaal. Ik verontschuldigde me. Hij ook. Hij had geen tijd zei hij. Echt niet. 'Mag ik foto's maken?''Niet van mij,' zei hij. Ik bedankte hem en nam afscheid. Hij keerde zich om en verdween in het huis. In een razend tempo maakte ik foto's van zijn werkterrein rondom. En bedacht dat ik het uiterlijk van de beeldhouwer zou moeten beschrijven in woorden. Ondoenlijk.