Een tuin heb ik niet, mijn tuin werd een balkon, werd een plantenpot. Genoeg om me terug te voeren naar de landjes waar ik opgroeide. Terwijl ik me bezighield met het verzorgen van het onkruid, opgekomen uit de bewaarde zaden van vorig jaar, dacht ik aan Voltaires Candide en het tuinonderhoud.
Het is flauw om ‘cultiver son jardin’ meteen overdrachtelijk op te vatten. Juist uit de dagelijkse aanschouwing en werkzaamheid komen stille mededelingen voort.
Op het slot van Voltaires Candide leert de held dit van de Turk die naast hem woont en met zijn dochters leeft van wat zijn kleine landbezit opbrengt. Hij tracteert Candides gezelschapje op zelfgemaakte lekkernijen uit eigen tuin.
'Ons werk behoedt ons voor de drie grote kwaden: verveling, verdorvenheid, en begeerte.’
De filosoof Pangloss zegt nogeens dat we in de beste van alle mogelijke werelden leven. En dat rampspoed – zoals mijn moeder hem nazei - altijd ergens goed voor is. Candide concludeert dat de oude Turk er beter aan toe is dan alle koningen die ze op hun reizen ontmoet hebben.
Grandeur, zegt Pangloss is heel gevaarlijk. Met wie er aan lijdt loopt het slecht af.
'We moeten onze tuin bewerken' besluit Candide. Dat vindt Pangloss ook. We werden in het Paradijs geplaatst om het te bewerken.
Ziehier het antwoord op Voltaires oude dilemma: 'Sterven van de drukte of doodgaan van verveling'.
Op mijn eerste landje, een stukje bouwgrond, groeiden wilde aardbeien. Verzonken werkte ik daar, vijf jaar oud, toen ik werd weggerukt door twee grote jongens die me - elk aan een arm - meevoerden naar het ouderlijk huis: 'Je vader is terug uit Indie.'
En ja, de voordeur was versierd, er stonden mensen om een groene legerbus. Er kwam een man in uniform op me af. Ik wist wat dat betekende: niet veel goeds.