Als een gedicht heet 'Door Holland in het donker' en de eerste twee regels luiden 'In de kassen/ loeren de komkommers' lees ik even niet verder. W.G.Sebald kwam vaak in Nederland. Andermans ogen doen een land goed, zoals deze in de gedichtenverzameling 'Over het land en het water'.
Voor ik verder ga moet ik terug. Naar Sebalds bezoek aan Den Haag in De ringen van Saturnus (ong. 1994). Hij komt op een warme dag aan op Hollands Spoor en logeert in een 'twijfelachtig' hotel aan de Stationsweg. En dan komt deze zin: 'In elk geval zaten in receptienis van het zelfs de bescheidenste reiziger met een gevoel van de diepste terneergeslagenheid vervullende etablissement twee niet meer zo heel jonge, kennelijk met elkaar verbonden heren en tussen hen in, inplaats van een kind zogezegd, een abrikooskleurige poedel.'
Die avond loopt hij rond door de desolate, dichtgetimmerde - nu goeddeels gesloopte - stationsbuurt vol allochtonen, koopt een zak chips en raakt bijna betrokken in een steekpartij. De dag daarop bereikt hij het Mauritshuis. Daarna besluit hij naar zee te wandelen. Dat is nog ver. Uitgeput valt hij voor het Kurhaus op het strand in slaap en wordt pas 's middags wakker.
'Ik hoorde het ruisen van de zee, verstond half in mijn droom elk woord Hollands en geloofde dat ik voor het eerst in mijn leven aangekomen was, thuis