Toen tante Jo voor het eerst van haar leven in het bos was geweest en gevraagd werd hoe ze het gevonden had zei ze 'Mooi, maar wel een beetje slordig'. Bij navraag bleek ze zich te hebben geërgerd aan de rondslingerende dennenappels en dode takken.
In 'Het zakboekje van het pijnbomenbos' van Francis Ponge (1899-1988), die ook wel de dichter van de dingen werd genoemd, wordt het bos van zoveel kanten, bij zoveel weer en in alle seizoenen bekeken dat naar een zekere volledigheid wordt gestreefd.
Op 12 augustus 1940 schrijft Ponge: 'Eindeloos veel gezichtshoeken en zigzagbewegingen maken het pijnbomenbos tot een stuk natuur dat geschikter is dan wat ook voor de rust en de bezinning van de mensen.
Geen geritsel van bladeren. Maar er liggen zoveel dunne naalden tegen zowel de wind als het licht geschikt dat het temperend werkt, tot een bijna volledige opheffing, een wegvallen van de aanvallende eigenschappen van de elementen, en het intense geuren vrij laat komen. Het licht en ook de wind worden gedempt, gefilterd, geremd, omgezet in iets milds en, bij wijze van spreken, goedaardigs. Terwijl de stammen van de bomen volkomen onbeweeglijk staan, worden de kruinen alleen maar wat gewiegd...'.
En even eerder: Je voelt je heel aangenaam daaronder, terwijl in de kronen iets heel harmonisch en muzikaals gaande is, iets heel zacht vibrerends.'
(vertaald door Christian Hendrikx, uitgegeven door Koppernik)