Peter Handke schreef een 'Gedicht an die Dauer'. Een gedicht aan de duur, de tijdsduur. Wat dat is kan hij alleen zeggen in een gedicht.
Zo dwingt hij niet alleen zichzelf de duur onder woorden te krijgen maar ook de lezer. Hij zegt - vertaald door Huub Beurskens - op de eerste pagina:
'Steeds weer heb ik de duur ervaren,/ in het vroege voorjaar bij de Fontaine Sainte-Marie,/ in de nachtelijke wind bij de Porte d'Auteuil,/ in de zomerzon van de Karst,/ op de vroegochtendlijke weg naar huis na een één zijn.'
En hij stelt de vragen:
'Deze duur wat was die?/ Was hij een tijdspanne?/ Iets meetbaars? Een zekerheid?/ Nee, de duur was een gevoel,/ het vluchtigste van alle gevoelens,/ vaak sneller voorbij dan een ogenblik / niet te voorzien, niet te sturen,/ niet te grijpen, niet te meten.'
Zo begint zijn ode, zijn onderzoek. Je moet maar lef hebben denk ik, zoiets vluchtigs. Voor je 't weet maak je het kapot. Mij schiet vooral te binnen wat het niet is. Ik koester die ongrijpbaarheid. Maar Handke zet door. Je kunt zeggen dat iets lang of kort duurt, maar wat betekent dat? Voor hem huist het duurgevoel in kleine dingen:
'hoe onaanzienlijker des te aangrijpender/ jegens die ene lepel/ die al mijn verhuizingen heeft meegemaakt,/ die ene handdoek/ die in de meest uiteenlopende badkamers hing,/ de theekan en de vlechtwerkstoel,/ jarenlang weggeborgen in een kelder/ of ergens opgeslagen,/ en nu eindelijk weer op zijn plaats,/ weliswaar op een andere dan de oorspronkelijke,/ maar toch op de zijne.'