Niet eerder kwam een grote Delvaux tentoonstelling naar Nederland. Die nu in de Rotterdamse Kunsthal te zien is komt uit Marseille, in samenwerking met Elsene, Brussel.
Nederland houdt niet van verhalende kunst, niet van surrealisme. Sinds De Stijl, Nul en Cobra is verhalen vertellen taboe. En Paul Delvaux is een dromer. Van meisjes, die rondwaren in een oudheid die uit z'n gymnasiumjaren stamt, tussen leven en dood, op stations, vaak. In een onwezenlijk licht dat soms uit vele bronnen komt, elektrisch, petroleum, gaslicht, kaarsen. En het Brusselse museum Spitzner en de raadselachtige meneer met z'n bril die uit Jules Verne vandaan komt.
En dan zijn treinen, doodssymbool bij uitstek, geflankeerd door houten palen waar lichtbedrading aan hangt met talloze porseleinen isolatoren. En altijd een dromend meisje dat wacht op het perron.
Er zijn er die Delvaux kinderlijk noemen. Bij hem is dat het grootste compliment.
Nog wat. In geen tijden zoveel museummeisjes gezien als vanmiddag bij Delvaux. De Kunsthal rook naar shampoo.