Mijn papiergeschiedenis begint niet ver van Apeldoorn - waar het Coda Museum nu weer een Papier Biennale houdt - in Eerbeek. Ik woonde er toen er nog zes papierfabrieken stonden.
Papier, golfkarton, doosjes voor de Prodent-tubes, etiketten voor de jampotten van Flipje Tiel. Ik zag ze geboren worden in de fabriek waarvan mijn vriendje Evert Schut de erfgenaam was. Later was hij het die de Eerbeekse papier saneerde, vertelde zijn zus me eens.
Voor papier heb je veel water nodig, dat de beek van de hoge Veluwe aanvoerde, en dat de fabrieken uitstroomde in de kleur van de dag. De beek, vol vellen, was 's ochtends als ik er langs naar school liep soms groen, soms rood of paars, afhankelijk van de verfstoffen.
Ik weet dus hoe papier gemaakt wordt, hoe het aanvoelt, van balen oud papier tot pulp en cellulose, en dan uitgedroogd in brede banen langs eindeloze rollen, tot het warm en zacht knetterend op brede rollen werd afgevoerd.
En nu dan Paper Art. Werk van mensen die snappen hoezeer ons bestaan verweven is met het vastpakken, openslaan, dichtvouwen, bladeren. En het ruiken van bedrukt papier.
ps. Opeens zie ik massa's dorpskinderen uitlopen naar de spoorweg, waar een goederenwagon was opengegaan, waaruit duizenden etiketten van Flipje Tiel over het talud woeien, met onderop de merkjes met 'punten' die recht gaven op Flipje-strips.