'Rebellen en dwarsdenkers' moesten aan het woord komen. Maar over onze grootste rebel en dwarsdenker Multatuli, viel nauwelijks een woord. Multatuli correspondeerde veel. Deze vileine 'brief' schreef hij in Amsterdam, October 1863 aan Mevr. de Wed. X, geboren Y te Z.. Afgedrukt aan 't begin van deel twee der Idëen:
'Mevrouw, ik heb u iets te zeggen. Ik wensch u toetespreken om uwentwil, omdat ge in droefheid verkeert. Om mynentwil, wyl ik behoefte voel aan uiting myner vreugde. Om-den-wille van anderen, die misschien met eenige belangstelling zullen lezen wat een diep verdorven medeschepsel kan te zeggen hebben aan eene zuster... in verdorvenheid.
Want ik ben infaam slecht, mevrouw. (...)
Vergist ge u niet soms des morgens by 't ontwaken? Kost het u geen moeite de weerspannige verbeelding terug te wringen in de werkelijkheid? Is 't u niet reeds gebeurd den braven rechter der instructie - die nooit zondigde - aantespreken als uw kind, en zyn onkreukbare rechtsdeftigheid te ontvangen als vroeger de morgenkus uwer kleine, die u ontroofd werd door de even deftige onkreukbaarheid van het recht? Is 't u al voorgekomen dat ge, pas teruggeschrikt in 't leven, en noode afscheid nemend van droomen die zich verstoutten liefelyk te zijn in een kerker is 't u al geschied dat ge de gevangenbewaarder verzocht: "te laten inspannen tegen elven... als 't goed weer is?"
Niet waar... dat bed is zoo vreemd... dat linnen zoo grof... die kamer zoo eng... dat uitzicht zoo doodsch... zoo kaal die wand, zoo ruw de vloer...
O God, o God... mevrouw, ik wenschte te mogen ontwaken in uwe plaats.'