De eerste keer dat ik in de literatuur voetbal tegenkwam was bij Remco Campert. Het leven is vurrukkulluk (1961) bevat een onvergetelijk wedstrijdverslag Nederland-België.
In die jaren waren dat de belangrijkste wedstrijden van het jaar. Een enkele keer verloor het Nederlands elftal van Zwitserland, soms wonnen we van Luxemburg, veel meer was er niet. Voetbal was radio, met de stem van Leo Pagano of Ir. Ad van Emmenes uit 'de hel van Deurne'. Een geladen zondagse verveling:
'..toen hij achter zich een gejuich hoorde aanzwellen dat zijn hoogtepunt echter niet bereikte maar in een teleurgesteld 'o...' uitliep - het voetbalstadion had zijn grote mond geopend en weer gesloten.'
Wedstrijden bestonden uit louter geluid. Campert schrijft: 'De zon rolde over de grasmat'. Of: 'De klokken beieren, de hemel barst juichend open, het eerste doelpunt is gemaakt.' En dan: 'Boelie sloot de deur van de huiskamer waarin Ernst-Jan zich bij de radio had geïnstalleerd (geroezemoes uit het verre Deurne)..'. Een zondagse buitenwijk. Boelie versiert Etta in het huis van de afwezige buren. Bij terugkeer blijkt Etta haar sleutels vergeten en moet aanbellen.
'We hebben een eindje gewandeld,' zei Etta. 'Hoe is het met de wedstrijd?' vroeg Boelie. 'Verloren,' zei Ernst-Jan. Vijf-drie. Het Nederlandse voetbal is morsdood. Het is gedaan met ons land. We kunnen niet eens meer voetballen. Het is gruwelijk. Alleen de drank geeft nog soelaas.'
Hij draaide de radio uit. De stem van de verslaggever die zijn visie op de zojuist gespeelde wedstrijd gaf stierf weg. 'Geen nabeschouwingen,' zei Ernst-Jan. 'Vooral geen nabeschouwingen.'