En weer verzink ik in de Ideën van Multatuli. Niet vanwege het kolonialisme maar omdat ie zo goed, geestig en puntig schrijft. Over wat hem maar voor de voeten valt. Wat een stilist! Nog steeds vind je geen stukjesschrijver of columnist die hem in de verte evenaart. Neem dit uit 1880.
'Er was onlangs kermis in Amsterdam... nee, vrees niet, er komt niets in van de Westermarkt. Gij weet dat ik veel van muziek houd, muziek is mij een ware behoefte, en meermalen offerde ik mijn middagmaal op, om een concert bytewonen. maar in mijn smaak ben ik burgerlyk. Bravourstukken bevallen my niet, en een vol orkest doet me zeer. Ik loop groote kunstenaars uit den weg, en toen ik eens half gedwongen, Winawsky hoorde, wekte hij maar eene gedachte in my op: wat zou die man met z'n snelvingerigheid een carrière hebben gemaakt als zakkenroller.
Ik kan niet goed beschrijven hoe de muziek moet zijn om my te behagen. En al kon ik dit, dan nog zou ik my daarvoor wachten, om niet door alle dilettanten te worden uitgemaakt voor een barbaar. Maar sommige meesters zouden my vriendelijk toeknikken. Met zang gaat het my evenzoo.
Een nietige romance zal my treffen maar ik blyf koud bij veel kunstig geluid. Koud is het woord niet, want ik heb altyd innig medelyden met de menschen die hun klanken moeten uitpersen met zooveel moeite. Myn eenige indruk by zooveel: arm schaap ik schenk u die noot. (...)'
En nog is de gekgewelde mimiek van solisten onuitroeibaar.