Er werd door mijn moeder met grote omzichtigheid over gesproken. Alsof ik eigenlijk geen lichaam had. En zij ook niet. Zo leefden wij lichaamloos voort.
Waar dat niet te vermijden was, als het ging om sanitaire handelingen, leerde ze me wonderlijke eufemismen, die ik nooit ergens anders heb gehoord. Over seks werd helemaal niet gesproken. Op een dag kwam mijn vader de trap naar mijn zolderkamer op geslopen - waar hij anders nooit kwam - en legde een boekje neer: 'Stippellijnen voor jongens'. Dat moest ik maar eens lezen. En maakte dat hij de trap weer af kwam.
Wat ik moest weten leerde ik wel op straat. Pas later ontdekte ik dat ik het zelf was, dat verzwegen lichaam. En hoe het mijn geluk en ongeluk bepaalde.
Miek Zwamborn - die ook haar bundel 'Honingprotokolle' vertaalde, bracht in Tijdschrift Terras een gedicht van Monika Rinck over de verstrengeling van lichaam en geest. Die ook haar blijft verwonderen. Getuige 'Bries':
'Vreemd toch hoe lichamelijk de treurnis is.
Als een verbinding die zich niet laat ontbinden
omdat het er geen is, omdat het veel meer een sfeer is,
de grootste aller sferen is waarin alles nabijheid is.
De treurnis, vreemd hoe diep die in het lichaam ligt,
als je niet weet waar de diepste diepte van het lichaam is,
moet je maar bekijken waar de treurnis ligt.
Bries. Hoe lichamelijk toch de treurnis is.'