De muzikanten met wie ik optrok waren into New Orleans. Wat we in onze jeugd mooi gevonden hadden bleek allemaal uit New Orleans te komen. Uit Cosmo's Factory, de studio van Cosimo Matassa met z'n huisband waarvoor Allen Toussaint schreef en produceerde, van Mother in law tot Let the good times roll, Working in a coalmine en Tell it like it is.
De Second line, dat was piano met blazerskoor. En nu zat Dr.John, die daar zoveel sessies had gespeeld in vol ornaat tegenover me in die tent op Kralingen en verkleedde zich. Buiten raasde het popfestival en ik vroeg hem naar zijn act als The Nighttripper. Je verkleden was voor een muzikant gewoon in New Orleans, Screaming Jay Hawkins deed het al en Professor Longhair. Ik vroeg hem naar de zijne. Het oude pak waar hij met wit en rood krijt verticale strepen op had gemaakt en bestrooid met pailletjes was van z'n vader. Z'n gezicht en kleren zaten ook onder de pailletjes en z'n hoofdtooi kwam uit de speelgoedwinkel. Naast hem zaten z'n twee zangeressen te giechelen, waarvan er eentje Shirley Goodman bleek te zijn, van Let the good times roll (1956).
Een avond later zag ik hem terug bij de live tv uitzending van vpro's Piknik, op de ruïne van Brederode. Daar kreeg hij eerst van de huisdealer een blok rode Libanon, dat hij met grote happen opknaagde. Zijn optreden leek te lukken. Maar na een liedje of wat ging hij over op een New Orleans‑parade, de traditie waarbij muzikanten in ganzenpas door de straten gaan. In dit geval verdwenen ze ‑ met flambouwen en al ‑ in het bos achter de ruïne, de microfoons vingen al snel niets meer op, de camera's zagen Dr.John in het donker verdwijnen.