Voor maar zes euro een enorm plaatwerk van Frans Masereel (1889-1972). Ik hou van die hypocrisie. Wat is er toch met het wonderkind Masereel gebeurd. Al jong werd hij bewonderd door Thomas Mannn, Louis Paul Boon en Stefan Zweig. Hij begon als schilder van robuuste vrouwen in het havenkwartier, Vlaams expressionisme tot het uiterste. Maar al snel werd hij houtsnijder, altijd in zwartwit.
Contrasten, uitersten. Zoveel als kon. Het toneel is bij hem meest de grote stad, Bij nacht. Hij is een meester van het licht. Straatlantaarns, lichtreclames. En in dat licht, vrouwen. Madonna's en hoeren. Verleidsters, flanerend om den brode, die zullen eindigen in de goot.
Overdag zijn er de fabrieken met hun giftig rokende schoorstenen. Die letterlijk mannen en vrouwen uitbraken.
De bazen dragen hoge of bolhoeden, roken sigaren en bezoeken het bordeel. George Grosz is nooit ver weg.
De eerste Wereldoorlog bracht hij door in Zwitserland, waar hij de gruwelen van de oorlog tekende. Uit schuldgevoel? Uit berekening? In het interbellum van Masereel is alles 'dubbel', hemel en hel, leven en dood, geld en ziekte.
Lees Eric Mins 'De eeuw van Brussel'.
Na de Tweede Wereldoorlog leefde de belangstelling nog op, maar het was al snel voorbij. Waarom? Denk niet dat Masereels wereld verdwenen is, je ziet hem alleen niet meer in de buitenlucht maar op schermpjes. De sjieke bordelentijd was voorbij.