Al lang geleden hield mijn vriendin van het eindeloos repareren van 'wat oud en versleten was maar toch nog bruikbaar'. Ze hield van patina, van wat haar moeder afkeurend 'ousig' noemde.
Nieuw was voor haar nooit een aanbeveling. Vaak bleven kleren jaren in de kast liggen tot ze niet meer nieuw waren, het model verouderd, verkleurd, sleets, vaal, kortom eigen.
Niet-nieuw. Het nieuwe moest zich eerst bewijzen.
De elegantie van slijtage is nu ook in het blikkerende Westen mode, overal ontstaan winkels in wat vroeger 'net gedragen' heette.
In het verhaal 'Het tweeduister' in de bijlage bij het nieuwe Tijdschrift Terras komt Jan Postma met Tanizaki's Lofzang op de schaduw (1933). Schoonheid komt in Japan uit het donker vandaan, de nuances van het donker waarin voorouders bij hun kaarsvlammen leefden.
De Westerling zweert bij glitter, blingbling. Poetst zijn zilver, Ik herinner me sessies waarbij Brasso koper en zilverpoets werd losgelaten op al het bestek. Terwijl de Japanner juist houdt van ongepoetst. Postma citeert: 'Zo denken wij - schoonheid vinden we niet in het ding zelf, maar in de patronen van schaduwen, het licht en het donker dat het ene ding tegen het andere laat ontstaan.'