Onder de tien pornografische romans ontstaan tussen 1670 en 1700, waaruit Inger Leemans putte voor haar studie 'Het woord is aan de onderkant', over het verband tussen radicale ideeën - politiek, religieus, moreel - en pornografie vind je niet alleen de vroegste 'bekentenisliteratuur', ook in de vorm gaat het er ruig aan toe. Jan Cremer is er niks bij.
In Jan Stront (1696) gaan de geslachtsdelen een eigen leven leiden. Logisch, wanneer wij geregeerd worden door onze lusten ligt het voor de hand dat 'kous' (kut) en 'deuvik' (lul) het laatste woord - ze praten ook - krijgen. Die van Jan Stront heeft ook namen als Jan Donder. Die twee daar beneden maken uit wat je doet en hoe het verder gaat, want daar heb je niks over te vertellen.
Ik dacht aan de levende zaadcellen in Woody Allens 'Everything you always wanted to know about sex (but were afraid to ask)' die zuchtend en steunend Woody's erectie opkrikken. De zintuiglijke ervaring regeert. Tullia, uit Jan Stront: 'het is zeker dat er geen van de vijf zinnen vermakelijker zijn als het gevoel, en al is onze heimelijkheid stom en doof geboren en niet als met het gevoel begaafd, zo is ze (...) zó subtiel met deze hoedanigheid, dat er alle gedeeltes van ons lichaam voor moeten wijken'.
Niet Descartes' 'cogito ergo sum' dus, maar 'senseo ergo sum'. Het vrouwelijk geslachtsdeel heet dan ook het 'redeloosje', het mannelijke de 'vredemaker'.
Toch, dat voelen brengt je ook met een klap naar de eigen tijd, het nu, met ons primaat van het gevoel: 'ja maar hoe voélt dat nou'. Jan Stront was in een daverende lach uitgebarsten.
Morgenavond is Inger Leemans te horen in de Avonden.