Geen beter leesgezelschap in een ziekenzaaltje dan Multatuli. Hij springt net zo elegant van de hak op de tak als de in en uitlopende artsen, verpleegkundigen, dames met voedsel en beddegoedkarren. Multatuli is ze allemaal tegelijk.
In zijn 'Twee brieven uit Menado' (1851) aan vriend Kruseman probeert hij eerst uit te leggen, hoe hij put uit zijn voortvloeiende 'levensstroom'.
'Ja, voort - voort Ik heb eens -
(beste Kruseman neem myne manier van schrijven voor lief. Verg niet dat ik elke zin afspin, - elke meening toelicht: ik kan het wel, - maar eerst sedert ik den moed heb mij aan niets te binden in mijn schrijven, kan ik aan U schrijven. Ja, dat is het; daarom, geloof ik schreef ik niet vroeger.
Vergeef mij myne tusschenzinnen, - de parentheses [tussenvoegsels] in de tussenzinnen zelfs let er zelfs niet eens op of ik den draad weer juist aanknoop waar hij brak, -
Het leven bestaat uit tusschenzinnen, - het mijne althans.)'
Zo begint zijn brief, en dan komt hij op 'het tweede ambacht' van het schrijven, waarbij hij graag een assistent zou hebben, om deze reden: 'het letten op taal, stijl enz. - Wat gaan er een aantal idees verloren terwijl men een zin rondt, een hardheid schaaft, (h r d h d s c h f t van schaven gesproken! Zie je wat ik bedoel?) En zoo iemand zal ik nooit vinden. Dat kan niet. Elke boer wil keizer zijn, dat heet: hij Klaas - wil keizer zijn, maar met behoud van identiteit. Zoo ook geef ik mijn 'stijl' niet weg, want mijn stijl, - dat ben ik.'
En laat ik dat nu ook zo vaak hebben. Een opgeschreven zin fatsoeneren en tegelijkertijd worden bestormd door nieuwe ideeën die je dan weer vergeet! Nog de zelfde dag kon ik het ziekenhuis verlaten.