Ik heb me altijd verkeken op de stippen van Georges Seurat, uitvinder van het pointillisme. Vanmiddag in Kröller-Müller openden zijn krijttekeningen me de ogen.
Die maakte hij ‘s avonds tegen de schemering, in Parijse buitenwijken. Wat ze laten zien is ver van pointillisme. Het zijn gestalten, silhouetten van gebouwen. Neergezet voor de eeuwigheid. Seurat componeerde al doende. Later werden de figuren overgebracht naar bekende doeken als zijn 'Grande Jatte'. Maar als je daar met je neus bovenop gaat staan zie je ze terug. De liggende man. De passerende vrouwen, het zwarte krijt. Wat doet dat stippelen dan? Niet veel meer dan verdiepen wat in de tekeningen al stond, in gedempte kleuren.
Pointillisme was voor Seurat (1859-1891) een manier om de wereld tot zwijgen te brengen. Dagen en dagen doen over een doek. Figuren die er voor altijd liggen, lopen of staan. Onopvallende Normandische haventjes als Port-en-Bessin en Le Crotoy - waar ik allebei was –hult hij in de stilte van de tijd. Ga maar kijken, er is daar niets veranderd. Seurat hield niet voor niks van wandtapijten, steekje na steekje in kleurige wol gemaakt.
Hij werd maar 31, stief aan difterie, net als het kind dat hij kreeg bij zijn jarenlange geheime vriendin en model Madeleine Knoblock. Zij was het die hem tenslotte - doodziek - bij zijn welgesteld ouders thuisbracht. Binnen drie dagen was hij dood.
Dinsdag verschijnt het nieuwe nummer van Kunstschrift, geheel gewijd aan het pointillisme.