De woorden van Anneke Brassinga

 In haar net verschenen boek 'Grondstoffen' vertelt met de P.C.Hooftprijs bekroonde Anneke Brassinga haar taalgeschiedenis. Hoe ze met taal kennismaakte en leerde omgaan. En hoe daar vertalen, dichten en schrijven van kwamen. Heel nabij.

 'Als kind heb ik lang gedacht dat je pas iets mocht zeggen als je wist wat het betekende Ik zei dan ook nagenoeg niets, intussen vlijtig lezend, in de veronderstelling dat me daardoor zou worden opgehelderd wat de bedoeling was van deze ongelooflijk ingewikkelde wirwar...'.

 Wat ze opriepen, hoe ze uit te spreken. En dan schrijft ze:

 'Ze zeiden zichzelf vanuit een onheuglijk bestaan, zelfs als je geen flauw idee had hoe ze moesten worden uitgesproken. Woorden en zinnen waren dingen, levende dingen die losstonden van iemands verhaal: hun eigen macht en bezieling ging veel verder dan ieder gebruik dat wie dan ook ervan maakte. Gelukkig maar, want al die verhalen van al die schrijvers in al die boeken brachten me op het spoor van een melancholiek stemmend inzicht: iedereen heeft zijn eigen werkelijkheid, in zich en om zich heen.’

 Volgt haar conclusie: ‘Ik nam een kloek besluit: vertaler te worden.' Anneke sloot een verbond met de woorden.

 Zo'n boek als ‘Grondstoffen’ gooit de lezer ook op zichzelf terug. Bij mij was het anders. Bleven woorden aanlokkelijke, bedri­eglijk glanzende vijan­den die ik moest bedwingen. Ik schreef lesjes over die ik me herinner als vernederend, pagina’s lang. De onfeilbare rode pen streepte door en verbeterde. Onverdraaglijk. Ik moest foutloos leren lezen en schrijven. Ik las alles, overal. Kwam thuis en zei: 'Op het huis aan het kanaal staat 'safe de brug'. 

 Donderend gelach van de volwassenen. Ik schaamde me zo diep dat ik het nu nog weet.

 'Er staat café, maar dat heb je nog niet gehad.'.

 Er zat niet anders op dan zo snel mogelijk volwassen worden. Maar nog wantrouw ieder woord dat ik lees of schrijf.