Volgens de catalogus bij Paul Delvaux Onthuld in Elsene had hij een moeder die hem voor vrouwen waarschuwde. Kwaadaardig en bezitterig waren ze en ze verspreidden ziekten. Wat bedoeld was om angst aan te jagen leidde ook hier tot fascinatie. Paul Delvaux werd op zijn geheel eigen manier een vrouwenzot.
Die manier is in Elsene goed te volgen. Een hoofd vol vrouwen, rondwarend door tempels uit de oudheid, het griezelmuseum Spitzner, waar eigenaardige ziekten verzameld werden – hij woonde er als jongen vlakbij, niet ver van het Brusselse Zuidstation – of kerken. Wat ik van jongsaf met hem deel is het zien van stations als sacrale ruimten. Bestemd voor rituelen van komen en gaan, voornamelijk bestaand uit wachten. Waarbij men – het meisje - in de innerlijke verte staart.
Soms lopen zijn vrouwen niet alleen om ons heen over straat maar is ook de lucht boven ons hoofd in plaats van met wolken, gevuld met rondzwevende vrouwen in gewaden. Hoofd in de wolken wordt bij Delvaux hoofd in de vrouwen.
Paul Delvaux schept uit wat zijn jeugd hem naliet – van Jules Verne tot smeedijzeren overkappingen, van palen vol fallische porseleinen isolatoren van telefoondraden tot Brusselse straatjes bij lamplicht.
Zijn vrouwen gaan in het wit. Zoals de klassieke beelden die hij leerde kennen, zoals de tempelzuilen. Dat die laatste oorspronkelijk kleurig beschilderd waren deert hem niet. Er worden door zijn vrouwen veel jurken gepast, altijd witte – en lang niet altijd bruidsjurken.
In Elsene leerde ik hoezeer Delvaux verwant is met zijn twee grote landgenoten James Ensor en Rene Magritte. Wat ze gemeen hebben is wat België heet.