Almaar kijkend en bladerend probeer ik nader tot Jeroen Bosch te komen. Wat het allemaal te betekenen heeft blijft tot vandaag een raadsel. Dat moet ook de slotsom van de gedachten van zijn vele peinzende figuren zijn, de kluizenaars, de landlopers.
Hij heeft het raadsel onontkoombaar uitgestald. En zo eindig ik bij de Tuin der lusten, of het Aards paradijs, zelfs een titel is niet bekend. Het zal hier niet te zien zijn. Je moet ervoor naar Madrid.
En daar zul je ogen tekort komen. Zoals de wereld van zijn tijd ook Bosch zelf waarschijnlijk overstelpt heeft met beelden en overwegingen. De uitweg van een intelligent man is dan ironie. Natuurlijk waren dieren als de sluwe vos, de pedante haan, het wellustige varken of de alomtegenwoordige duistere uil bekend uit de volksverhalen. En andere vogels kijken overal toe, wel wetend dat vogelen vogelen is.
Bij Bosch neigen ze tot wat we nu stripdieren zouden noemen. Temidden van mensen die ook dieren zijn.
En dan de Tuin. Wat is het anders dan een geciseleerde erectie in een vijver, waaromheen de mensheid zich in stoeten beweegt, als een soort carnavalsoptocht, zoals ze toen ook al bestonden.
Mooi, zo mooi. Er zullen vast vingers bij geheven zijn, maar het bloed kruipt. Uilen genoeg, maar ook die knijpen oogjes toe. Lust is onoplosbaar.
'Het is allemaal erg dubbel, Jeroen.'
'Wat je zegt, erg dubbel. Ik kan het ook niet helpen.'