Volgende week verschijnt Terras met een nummer over, jawel Brussel. Niet over wat we intussen weten. Maar over de stad, over steden, de poëzie erachter. Labyrinten gemaakt om je te verschuilen. Met een lange traditie als uitwijkplaats van vooral Parijzenaars. Van Baudelaire tot Multatuli. Lees De eeuw van Brussel van Eric Min.
Wat er precies omgaat zul je als buitenstaander nooit weten. De verborgen stad. Dat begint met de onderaardse rivier de Zenne, die rond 1870 overhuifd werd omdat hij stonk en de nieuwe tijd aandrong. Er zijn schilderijen van Jean-Baptiste van Moer waarop het nog een klein Venetië lijkt.
Het water van de Zenne is het enige waarmee je Kriekenlambiek kunt brouwen, het kersenbier waarnaar Willy Vandersteen zijn held noemde. Liefst van de Schaarbeekse kriek, een zure kers.
Nog is de loop van de Zenne bovengronds te volgen. Vol eilandjes zoals bij de Beurs. Het plaveisel in de straatjes gaat op en neer.
Er wordt in Brussel altijd onbegrijpelijk gebroken en gebouwd, soms met intervallen van jaren ruïneus verval. De pastoor van de St. Catherine legde het me uit: dat zijn de immobiliën, die regeren hier.
Mijn Brussel begon achter het Noordstation, waar ik weerkeerde in het Hotel des Colonies in de Kruisvaartenstraat, Rue des Croisades. Art-déco, overgebleven tussen de afbraak. Het Colonies - nu onherstelbaar verbouwd - was een juweel van gipsdecoratie, glas en lood en spiegels met een monumentale lift en historische schoenpoetsmachines. Gebouwd voor de kolonialen die uit de Congo aankwamen. Van daaruit verkende ik ook het wat saaie Molenbeek.
De vaste portier in het blauwe jasje vond na een paar keer dat ik teveel betaalde. Hij kon me 'op een lijst zetten', dat scheelde de helft. Ik kon kiezen, de OTAN, de EEG, de UNICEF. Ik koos de NATO. Voortaan belde ik, noemde mijn naam en zei 'OTAN, je suis sur la liste'.