Zutfen, 1947. ik werd vier. De stad lag nog steeds in puin. Thuis werd nagepraat over de oorlog. Er werd verteld over een gebombardeerde kolentrein, de spoordijk waar de mensen uit de straat met pannetjes en emmers heen waren getogen om kolen te rapen.
Afgebrande huizen aan de overkant en op de hoek, een geweer, een pistool, kartonnen doosjes patronen. Mijn vader nam dienst bij de grensbewaking en hield zich oa. bezig met de ontluizing van Nederlanders die uit Duitse gevangenschap terugkeerden. Een foto van een militair met een zoontje in vermaakte kleren.
'Wat wil je later worden?'
'Soldaat.' Het gewone antwoord.
Wat bleef was de notie dat er elk moment iets ergs kon gebeuren. Er was sprake van 'voor de oorlog', waarbij de zin hoorde: 'toen was jij er nog niet'. Wat ze vertelden van de bevrijding deed me denken aan de intocht van Sinterklaas. Vast stond dat er na de oorlog in Nederland nooit meer iets van betekenis was gebeurd. Foto's werden bekeken: één lange optocht van mensen in zondagse kleren, gekamde haren en in een lach getrokken gezichten. Alleen een kind dat heeft bewogen verraadt wat er voor en na het nemen van zo'n foto gebeurde.