Duinker vertelt van de kleinste bestanddelen van zijn gedichten: letters, die zich aaneenrijgen tot lettergrepen en woorden. In die volgorde. Wat er dan komt te staan - heel gewone woorden als rood, stoel of wereld - aarzelt over z'n betekenis. Als ie woorden als man of tafel gebruikt ziet hij helemaal geen man of tafel: 'Ik zie helemaal niks.'
Een omgekeerde wereld. Ik zeg dat men in de poëzie toch wel spreekt over het 'onder woorden brengen' en hij antwoordt dat hij nog nooit iets onder woorden heeft gebracht.
Vanmiddag met Arjen onder Delftse luchten gewandeld - de zijne, hij is er geboren en nooit weggegaan - pratend over de 'Autobiografie tot op de dag van vandaag', die over twee weken moet verschijnen. Een ongewone onderneming voor een dichter die nooit omkeek, lang heeft geleefd zonder belangstelling voor zijn eigen vroeger. Zelfs dacht dat hij zich niks herinnerde. Dat hij geen verleden had. Terwijl hij er toch dagelijks midden tussen fietst. En nu? Grijpt het hem naar de keel?
Hij lacht de uitbundige Duinker-lach die alles open laat. Waarom deze Autobiografie? Hij wilde iets doen dat hem tegenstond. Zoals de poëzie zelf, toen hij ermee begon hem ook vreselijk tegenstond. Dichters vond hij aanstellers. En daarom juist. Later meer. Ook in de Avonden.