zaterdag 03 april 2010 - 22:56
De foto is van 1935, ze kenden elkaar toen drie jaar. Zij was Josine Van Dam van Isselt, lerares Oude Talen in Utrecht. Hij, de dichter Martinus Nijhoff was getrouwd, weliswaar met een lesbienne, maar scheiden kon toch niet en de relatie met 'Jootje' moest min of meer geheim blijven.
De relatie duurde veertien jaar. Josine Van Dam van Isselt blijkt de 'muze' te zijn geweest van onder meer het Utrechtse epos Awater.
Dat is de kern van het boek - vol nieuw materiaal - dat Niels Bokhove schreef over Nijhoffs Utrechtse periode - zijn vruchtbaarste, en dat nu verschenen is bij Bas Lubberhuizen als 'Awaters spoor'.
Wat een geschenk! Ook al omdat een echte Nijhoff- biografie nog steeds op zich laat wachten.
Van Jootje hoorde ik voor het eerst toen ik in 2007 met Bokhove door Utrecht wandelde, welke wandeling ritueel eindigde bij het adres Oudegracht 341, waar behalve Nijhoff in de jaren dertig oa. Jan Engelman en Pijke Koch woonden.
We ontmoetten er toen de zoon van Koch, die net aan het verhuizen was. En ik zag de vrijwel onveranderde kamer eenhoog voor waar Nijhoff aan het raam zat bij het schrijven van Awater.
In dat gedicht zingt Awater in een vol restaurant 'zijn lied'. Welk lied staat er niet bij. Maar het gaat om sonnet 250 uit Petrarca's Canzoniere, dat zo begint:
De dag waarop de zon uit mededogen
met Hem die haar geschapen had ontkleurde.
werd ik, o liefste, ofschoon ik niets bespeurde,
gevangen door de schoonheid van jouw ogen.
Omdat jouw blikken in mijn richting vlogen
(...)