Mensen die niet kunnen wat anderen rondom zo makkelijk af lijkt te gaan, een praatje maken zonder dat er onverschilligheid of erger van komt. Het verhaal van Kyra Wuck gaat over de ontmoeting van twee wezen. De ik wordt aangesproken:
'Ik had mijn jas nog aan toen de wees tegen me begon te praten. Ik zat op de lege dansvloer tegen de muur geleund. De wees vertelde vrij ernstig dat er in Amsterdam honderdtien wezen onder de zevenentwintig woonden. Waarop we onze bierflesjes tegen elkaar aan sloegen met een vreemd soort enthousiasme (...)'.
Het verhaal is dan al begonnen met de zin 'Ik ben weleens met iemand naar bed geweest omdat hij een wees was. Misschien dat je zoiets instinctief aanvoelt. Misschien herken je een wees aan zijn richtingloze manier van bewegen.'
Nog steeds weet de lezer niet of de vertelster ook wees is. Je vermoedt het, ook door de titel. En zeker na de tweede alinea: 'Zolang ik werd aangeraakt, wist ik dat er nog iets van mij over was. Van mijn buik, mijn armen, handen en haar. Mijn opgetrokken knieën tegen de morsige rug van een toneelschrijver of architect.'
Nooit eerder las ik een verhaal over wezen. Op de kamer van de vertelster aangekomen eten de twee wezen een restje spaghetti en proberen te schaken zonder bord. Ze noemen om de beurt een zet tot ze de draad kwijtraken. De laatste regels vatten de ontmoeting samen:
'Hij gebruikte zijn vingers om mijn haren omhoog te kammen. Daarna werd alles stil en leek het of de kamer kleiner werd.'