woensdag 06 april 2011 - 22:16
Mijn exemplaar van de roman 'Das kunstseidene Mädchen' (1932) van Irmgard Keun (1905-1982), is gelezen binnen zes weken, in dagelijkse porties van enkele pagina's. Dat komt, ik las het in wachtkamers.
Zo komt het dat er nu - ik heb het uit, tegelijk met de wachtkamers - twee soorten ezelsoren in het boek zitten.
Die rechtsonder in de pagina's, die me hielpen onthouden waar ik gebleven was, en die rechtsboven, om bijzonder mooie passages (veel) niet vergeten.
Irmgard Keun is een grootheid, een Duitse Jean Rhys. Ze beschrijft de meisjes- of vrouwenwereld die je als man niet kent, de wereld van kleren en stoffen, en hoe ze te dragen, het vak van hoe te behagen. En hoe met doorgaans onnozele mannen om te gaan. En ik? Ik lees en ik leer, nu alweer uit haar roman 'Gilgi'. Werelden te winnen voor een man.
Net als Jean Rhys - die ze gekend heefd - is Irmgard meermalen herontdekt, steeds stootte ook haar werk op 'feministische' kritiek. Zo ongeëmancipeerd! Dit is Doris, het kunstseidene Mädchen (18), net in Berlijn in 1932:
'Ik heb het mateloze beleefd. Berlijn daalde op me neer als een gestikte deken met vurige bloemen. Het Westen is voornaam met fel licht - als fantastische edelstenen, heel duur. We hebben hier overmatige lichtreclame. Wat een gefonkel om me heen. En ik met m'n eekhoornbontje.'