Al een jaar of zes had hij toen Parkinson. Geest en lichaam werden steeds moeilijker te besturen. Om te kunnen functioneren kreeg hij het dopamine vervangingsmiddel Levodopa. Maar dit had - althans bij hem - ernstige bijwerkingen. Het schiep demonen. En dat is wat de hoofdpersoon in 'Duivelskermis' overkomt. Hij leeft in een Jeroen Bosch-achtige wereld.
'De demonen bestaan,' zei hij, 'op het moment dat je ermee te maken krijgt meer dan iets anders ook. Ze bewegen, je gelooft erin. Al het andere heeft minder waarheidsgehalte. Je vraagt je niet af waar je bent of hoe het kan, het is allesoverheersend. In mijn geval op tamelijk rustige manier. Die rare beesten of mensen ontstaan doordat je medicijnen neemt. Zo'n stapeltje kranten dat wordt iemand. Rond die boeken daar ontstaat een begin van angst. Tussen die witte en grijze map zitten ogen die je gemeen aankijken, die ogen volgen je.
Je kunt er niks aan doen. Ik zie overal wat. Dan ga je omzeilen. Je ziet dat hij jou ziet. Er zijn ook lieflijke. Poppetjes, kinderen, vrouwen. Ze komen naar je toe. Ik was verbaasd dat het me zo aangreep. Dezelfde bloemen op een sprei, maar ze bewegen, ze komen op je toe.'
'Hij is in de war,' zeiden ze.
Is hij doodsbang? 'Nee, wel bij kwaadaardige demonen. Die zijn doorgaans lelijk, onaangenaam. Tegen de nacht neemt het af omdat je moe wordt. Dus ze bestaan niet buiten je. Wat je ziet? Demonen zagen een schilderij middendoor, kleine jongens plassen in een hoek van de kamer, maar als je controleert is het daar droog.'
Een boek schrijven kon. Schrijven en toekijken tegelijk. Leven en jezelf zien. Het voornaamste was de angst weg te raken. Het contact met de werkelijkheid.
'Ik ben er nog. Dat je niet verloren gaat.'